Armando


Door de ogen van een vriend / Gestalten

Cherry Duyns heeft een boek gemaakt van 21 gesprekken die hij in de 7 jaar voorafgaand aan diens dood gevoerd heeft met zijn levenslange vriend Armando. Ter gelegenheid van die uitgave zijn er twee parallelle tentoonstellingen die beide een overzicht van Armando’s werk geven. “Door de ogen van een vriend” in Museum van Bommel van Dam in Venlo, en “Gestalten” in Rijksmuseum Twenthe in Enschede. 

Ik loop in Venlo vanuit de ruime lichte ontvangstruimte door een glazen deur het tentoonstellingsdeel binnen. Ik loop eerst een keer helemaal rond. Naast de schilderijen zie ik citaten die met rode draden aan elkaar verbonden zijn. “Verf”, al die schilderijen hadden gewoon verf mogen heten, zegt de kunstenaar, “Maar ja, dat wordt een beetje eentonig”. En waarom ze gemaakt zijn? Omdat ze zich onweerstaanbaar aan hem opdrongen. En of ze iets van hem uitdrukken? Welnee, zegt hij.

Deze keer, bij deze kunstenaar, krijg ik dus expliciet de vrijheid die ik sowieso als kijker altijd neem om gewoon met mijn eigen ogen te kijken. 

De lijn van de expositie zelf is eenvoudigweg de lijn van de tijd. Waar het begon, en hoe het toen werd en waar het eindigde. Timmermanspotlood dat met dichte ogen met kracht op papier werd gebracht in de Cobra tijd. Een kort intermezzo van de Nul periode, waarin een kunstwerk een ding was dat was wat het was en verder niet. Schuldige landschappen en veldslagen. Handen en gestalten, zwart en wit en rood, groot en overweldigend. En dan een nieuw element: een levendig geel-wit als achtergrond – Gestalt, der Dolch, der Zaun, een doek met de titel der Engel.  En daarnaast: “Weisses Bild”. Dan grote doeken vol kleur, landschappelijk, Seestück, Waldstück, Blaues. En ondertussen bleven in dezelfde tijd kennelijk ook de oude heftige zwart-witte beelden zich in hem melden, das Grab, Schwarzes Bild, Damals , der Hand– want die hangen er aan het einde ook weer. 
Waar het geel, de kleur, en het zwart-wit elkaar in de ruimte op het eind als in een onregelmatige cirkel treffen, staan in het midden drie loodzware bronzen, der Krieger, das Tier, der Hand.  
Fahne uit de jaren “80, die vanaf de andere kant aanpalend was bij een wand vol heftige werken uit dezelfde periode – Preusisch, Schuldige Landschaft, Melancholie, Gefechtsfeld – zie ik nu als ik schuin opzij kijk verderop rechts. Naast het vaandel, op het wit-zwarte doek, in het lege stuk aan de linkerkant, heeft Armando in hanepoten zijn eigen naam geschreven, in rode letters, groot, opvallend. Ik lees het als een beeldelement: hij stelt zichzelf op naast die vlag. En ik vat dat op als een soort maning. In hoofdletters: “KIJK. ZIE. WEET”

Maar er komt wat bij. 

Ik kende Armando’s schilderijen met gele achtergrond nog niet. En voor mij komt er, nu ik ze hier zie, iets nieuws in het spel. Een dolk is nog steeds een dolk, ook als hij omringd staat door geel, en een dolk staat voor allerlei gruwel, en Armando heeft ze ook als verschrikking geschilderd eerder. Maar nu wordt die dolk omringd door geel. En ook gestaltes worden, terwijl ze op zich even heftig zijn als eerder, nu omringd door geel. Ik voel een diepe ernst over mij komen. Alsof een hart juist doordat het breekt, ruim genoeg kan worden om werkelijk alles te omvatten wat kennelijk bij de mens hoort. Zoiets gebeurt mij bij deze schilderijen. 

Armando wijst consequent elke link van zijn kunst met biografische feiten af. En ik denk dat ik begrijp wat hij bedoelt. Niet omdat er geen dingen gebeurd zijn, maar om de manier waarop de beelden zich in Armando aandienen. En met beelden bedoel ik zowel de schilderijen als de bronzen.
Zeker, er was de traumatische inslag in zijn jeugd van dat concentratiekamp in het bos dat zijn speelterrein was. En zeker, er was een embolie in 2006 waarna hij niet meer zonder assistentie zijn schilderijen kon maken. Die dingen zijn gebeurd. Daar spreekt Armando ook openlijk over. Alleen waar het zijn kunst betreft, wijst hij de directe koppeling af. En ik denk dat ik snap hoe dat komt. Zijn kunstwerken komen namelijk als het ware uit zichzelf tot hem.
Ze komen op willekeurig welk moment, dringen aan en eisen ongeduldig volle aandacht en registratie van hem. En als ze dat niet ogenblikkelijk krijgen, zakken ze weg. Ze zijn niet terug te halen. Daarom loopt hij altijd met een piepklein notitieboekje rond. Want als hij ze niet direct “vangt” als ze komen, dan is het moment voorbij. Uit de gesprekken in het boek begrijp ik dat hij het betreurt, als dat gebeurt. Want – in mijn woorden – dan sterven ze voordat ze geboren worden. En dat kan niet zijn. Dat notitieboekje is stap 1, de registratie als het ware, het maken, de materialisatie, moet daar direct op aan sluiten.
Daar gaat het om, om die trouw en die toewijding om dat wat in hem bijna als autonome beelden verschijnt, nauwgezet door te laten komen en zich vervolgens te laten materialiseren. Die beelden zijn niet van hem, die zijn van zichzelf. Zoiets, denk ik.

In een zijruimte van de expositie draait van Armando en Cherry Duyns “De gedaanteverwisseling” (1982). Dat is niet beeldende kunst, dat is een documentaire. En dat is heel wat anders, al zijn het dezelfde thema’s. Berlijn vlak voor de oorlog, tijdens en nu, het nu van de documentaire, 1982. De stad en de mensen. Het gewone leven dat er was, de gruwelijke realiteit van de stad in de oorlog, en het leven dat zich er hervat heeft. – alsmaar rond elkaar heen gemonteerd. Het een tuimelt in het ander, de hele tijd.
“Aber das grosze Menschenorchester ist doch die Stadt.” De film is in haar vormgeving zelf ook een orkestratie, in de geest van Wagner. Ik heb hem van begin tot einde zitten kijken, en het duurde bijna ondragelijk lang. Mijn hart kon het bijna niet uithouden, en moest alles omvatten, want dat wou ik.

En dan is er nòg een element in het leven van Armando en dat is de humor natuurlijk. Er draait een aflevering van “Herenleed” in deze expositie. Destijds heb ik daar helemaal niets van mee gekregen. Er gaat een wereld voor me open. 
Daar staat in de zandduinen een wezen dat misschien een parodie op God is, en anders in elk geval een ego dat zich godegelijk waant. Hij overziet zijn schepping, en glorieert in het feit dat hij de enige van zijn soort is – alleen vergezeld van een hiërarchisch beduidend minder wezen dat tot enige taak heeft met hem in interactie te zijn. Want anders zou hij natuurlijk niet gekend zijn en dus niet bestaan. 
Dat wezen zegt dingen als: “Ik zie je.”
En de godegelijke antwoordt: “Ik zit binnen aan de thee. Dus je kunt me niet zien.” 
En dat wezen antwoordt: “Maar ik zie je wel.” 
De godegelijke heeft daar geen enkele boodschap aan. Die is buiten het bereik van argumenten.
Humor die ook nog eens werkelijk ergens over gaat, de zachtheid waarmee het wordt uitvergroot en neergezet. Samen met Cherry Duyns, die ook degene was die de documentaire over Berlijn met hem maakte. En die nu dat prachtige boek gemaakt heeft.

Deze expositie heet “Door de ogen van een vriend”. En daarmee kom ik bij het volgende thema wat ik hier in Venlo beleef. Verbinding. Verbinding is namelijk volgens mij een sleutelwoord voor het leven en werk van Armando.

En die verbinding omvat het land waar die vreselijke oorlog ontsprong. De kunst die wij allemaal van Armando kennen, vanuit die autonome beelden die als vanzelf in hem opkomen, begint namelijk pas nadat hij in Berlijn is gaan wonen. In ’79 krijgt hij voor een jaar een beurs van de Deutscher Akademischer Austausch Dienst. Hij noemt het aanvankelijk “Feindbetrachtung”. Maar hij raakt er snel thuis. En blijft de rest van zijn leven met veel plezier zowel daar wonen als hier. Vanaf dan heeft al zijn beeldend werk Duitse titels. Dat is iets heel spannends in combinatie met het feit dat hij daar zo graag is, in dat taalgebied, daar waar ook de gruwel was, een heel bijzondere vorm van verbinding.

Eigenlijk draait het in de expositie in Venlo mijns inziens om leven.

In Enschede daarentegen draait het mijns inziens om het archetypische van het oorlogsmechaniek. Dat wat maakt dat het altijd weer gebeurt eigenlijk, in een onverbiddelijke beklemmende reeks die een mens, als die dit tot zich door laat dringen, helemaal vastzet, in een hermetische machteloosheid. Dat is niet het officiële thema van de tentoonstelling, maar zo is het voor mij terwijl ik van zaal naar zaal ga. Zalen gevuld met Armando’s bronzen, en een enkel schilderij. Want deze expositie heet “Gestalten” en hier staan de bronzen centraal.

Zes zalen die zich aaneen rijgen. De benamingen die volgen zijn van mijzelf. De man van stavast (1); de monsters (2); wel/niet weten (3); de onmacht, de weeklacht (4); het slagveld waar onvergane skeletresten van de kaak van de monsters te vinden zijn en een boom is gegroeid (5); de maning en de insnoering van wat daar zo als een mechanische reeks van het kwaad steeds vaster aangedraaid wordt en wat onverdraaglijk is (6).
De eerste vijf zalen liggen als een snoer aaneengeregen aan elkaar, de laatste haaks daarop, groter, gedomineerd door massieve rechthoekige blokken. Daar slaat de beklemming helemaal toe.

Hopeloos vastgesnoerd. Maar dan zie ik helemaal aan het einde in die grote zaal twee schilderijen die ik goed ken en die mij zeer dierbaar zijn. Zwart met plekjes wit erin en in witte lijnen een vierkant erop geschilderd. Ik heb ze anderhalf jaar om mij heen gehad in het museum in Deventer waar ik werk. Ze heten “Melancholie”. Wat in de bronzen gestold en gesloten is, staat hier alleen maar in een witte lijn als vierkant aangeduid. En dat doet voor mij iets wat verwant is aan de werking van het geel eerder.

Wat mij hier helpt is dat ik deze schilderijen in een andere context heb leren kennen. In de tijdelijke behuizing van ons museum in een lichte ruimte op de eerste verdieping vlak bij het raam. En de Melancholie schilderijen werkten op mij, vanaf de eerste keer dat ik ze zag, alsof ik, terwijl ik daar mijn aandacht op richtte, de kosmos in mijn uitvergrote hand hield die ergens daar in die schilderijen beland was als een verlengstuk van mij en tegelijkertijd heel dicht bij mij – met een gewicht, wetend, ziend, met een enorme verantwoordelijkheid, bepaald niet iets wat je weer weg kan wuiven of vergeten als je het eenmaal hebt gezien. Maar wat ik dan precies zag, zou ik niet kunnen zeggen.

In Enschede moest ik inmiddels dringend de zon in. Lekker iets eten en drinken in de plantentuin van de binnenplaats van het museum, die door kunstenares Claudy Jongstra daar is aangelegd – planten die in haar werk prachtige kleuren geven. Lekker daar een beetje zitten en om me heen kijken en helemaal niets doen. 

In de gesprekken met Cherry Duyns vraagt Armando om de haverklap of het al tijd is om iets te gaan eten. Ook als het nog lang niet zover is. Ze denken samen tevreden terug aan fijne plekken waar ze eerder waren, en constateren samen tevreden hoe mooi en prettig het is op de plek waar ze zijn. Stellen keer op keer vast dat de grondslag van hun levenslange vriendschap is dat ze zo vreselijk samen kunnen lachten. Om van alles en nog wat. En vragen zich af hoe hun leven toch geworden zou zijn, als ze hun voornemen om bij het circus te gaan daadwerkelijk hadden uitgevoerd, en waarom ze dat eigenlijk niet gedaan hebben. 

Alles heeft zijn plek.

Op 29 maart 2023 zag ik de expositie “Door de ogen van een vriend” in museum van Bommel van Dam in Venlo. En op 27 mei 2023 de expositie “Gestalten” in het Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Ik schreef dit artikel van 1 tot en met 4 juni 2023. 

De titel van het beeld dat op de foto bij dit artikel staat heb ik helaas ter plekke niet opgeschreven en nog niet kunnen achterhalen. Het staat aan het allereerste begin van de expositie in Enschede. Ik vermoed dat het eenvoudigweg “Gestalt” heet.

“Ik bel je wel als ik dood ben” is de titel van het boek dat Cherry Duyns samengesteld heeft. Het is in 2023 verschenen. De gesprekken vonden plaats van 2011 tot en met 2017, op allerlei locaties.

Het museum waar ik werk is museum EICAS in Deventer. Museum voor non-figuratieve kunst vanaf de jaren vijftig.

Claudy Jongstra (1963) is een Nederlandse textielkunstenaar die monumentale werken maakt met wol van eigen schapen, die ze verft met planten die ze zelf verbouwt en die ze op ambachtelijke wijze tot vilt en draad verwerkt.