Bert Scholten


Wat gebeurt er als je strokarton in water laat staan? Op dag 12 begint het water gelig/ grauwig te worden, op dag 15 begint zich schimmel te vormen aan de rand van het water, op dag 20 is het water troebel en grijzig geworden, op dag 30 is het stukje strokarton slijmerig maar nog heel. “Dagboek van een stuk strokarton wekend in water”, zo staat dat in de krant die de kunstenaar gemaakt heeft als onderdeel van zijn residency in de Pekela’s – meervoud, want er is Oude Pekela, een Nieuwe Pekela en zelfs een Boven Pekela. Groningen, Veenlandschap. Strokarton industrie. Die krant heb ik in de museumwinkel gekocht en hij ligt hier naast me. 

Maar voordat ik de krant had, zag ik de film. Die heet “Nat Karton” en ik zag hem op de Papier Biënnale in het Coda museum in Apeldoorn. Zoals dat gaat met video’s in musea viel ik er op een bepaald punt in. Ik hoorde een stem van iemand (de kunstenaar) en aan die stem hoorde ik dat hij aan het lopen was. Hij bracht zelfgemaakte kranten rond. De beelden waren uit opmerkelijk perspectief opgenomen, ik zag eerst alleen maar steeds een onderrand – de grond, stoeptegels, kinderfietsjes in een voortuin – en dat daaroverheen iemand aan het lopen is. Keurig. Voortuinen, brievenbussen, voordeuren. Later kwam er ook een perspectief met meer overzicht, huizen, straten, stukjes winterse akkers. Een shot van een verlaten fabriek die zo te zien aan het vervallen is, zie ik eenmalig kort langskomen. En op een gegeven moment schuift het perspectief juist naar de bovenrand, waar boven de huizen lucht en elektriciteitsmasten te zien zijn. 

Het eerste wat ik de stem hoor zeggen is dat het mooiste aan Pekela is dat het niet te doorgronden is. En daar voegt hij aan toe: “Hoe toon je dat? Hoe laat je zien dat dingen niet te doorgronden zijn?” 
En dat hij Boven Pekela bereikt heeft en nu teruggaat naar Nieuwe Pekela. En hij vertelt dat dat “Hallo” daar overgaat in “Moi” – of omgekeerd.
En “Met dank aan alle vriendelijke Pekelaars die ik ontmoet heb.” 

Er was regelmatig een rood fragment van iets te zien. Fietstassen? Bakfiets? En er was iets met het geluid. Tot bij mij het kwartje viel: het was zo’n karretje waarmee vroeger de post bezorgd werd. Ik hoor de wieltjes. En dat betekende dus ook dat hij alles lopend aan het doen was. Te voet. Hij verontschuldigt zich in de krant: “Het gaat wel even duren, al die huizen. Mocht ik uw huis nog niet bereikt hebben, dan kunt u deze krant ook bij Siep&Co ophalen”. Siep&Co is een oude strokarton fabriek die nu erfgoed museum en cultureel centrum is. 

Bert Scholten loopt opgeruimd te bezorgen. Hij heeft er een flinke pas in. Hij fluit. Zingt af en toe. En we horen de overwegingen die hij met ons deelt terwijl hij loopt – overwegingen die met zijn project te maken hebben. Met name dat het echt voor de Pekelaars zelf bedoeld is, en niet om iets over Pekela naar buiten te brengen. Hij verwoordt zijn eigen schroom, “angst” noemt hij het zelfs, toen er journalisten kwamen die hem vragen over zijn project gingen stellen – fragmenten van die vragen en zijn antwoorden horen we volgens mij ook. 
Zijn uitgangspunt is dat zijn project voor de Pekelaars zelf bedoeld is. En ook daar verwoordt hij eigen aarzeling. De ontmoetingen en gesprekken met die Pekelaars, dat was “wel leuk” geweest, “maar op de krant wordt niet heel uitgebreid gereageerd of zo”. Dat horen we hem zeggen. 
Dat allemaal tezamen wekt mijn diepe interesse voor wat hij aan het doen is. Want in mijn ogen begeeft hij zich letterlijk in een terra incognita, niet wat Pekela betreft, maar met de bedoeling van zijn project. En dan gaat mijn nieuwgierigheid helemaal open. 

Ik neem het boekje van het museum erbij. Daar staat dit: “Deze regio had tot in de jaren zestig een bloeiende strokarton industrie. Na het sluiten van de fabrieken ontstond in de media, maar ook regionaal, een negatief beeld. Scholten vroeg zich af of dit wel terecht en geloofwaardig was. Om dat te onderzoeken verbleef hij een maand in Oude Pekela en bezorgde hij een huis-aan-huis krant met vergeten woorden en verhalen uit de lokale kartonindustrie. Scholten toont in de Coda Paper Art een nieuwe versie van de film die hij opnam tijdens het bezorgen van de krant.” 

Aha, denk ik, misschien was dat wel het oorspronkelijke plan. In elk geval is wat ik hier gezien heb kennelijk een nieuwe versie van de film. En stelt de kunstenaar in de versie die ik hier zie expliciet dat hij niets zinnigs kan zeggen over wie of wat een Pekelaar is, sterker nog: hij werpt de gedachte dat hij dat wel zou kunnen ver van zich af. Hij wil iets heel anders.
Ik vind dat prachtig: dat een oorspronkelijke vraag zich omvormt tot iets heel anders. En ik vermoed dat zoiets hier het geval is geweest. 

Ik ga nader inzoomen. Ik keer terug naar mijn aantekeningen die ik bij de film gemaakt heb en focus nu op ontmoetingen met voorbijgangers die daar inzitten. Open kleine gesprekken zijn het. Hij vertelt wat hij daar aan het doen is: dat hij een krant aan het rondbrengen is die hij gemaakt heeft over Pekela en die te maken heeft met strokarton en verdwenen woorden en erfgoed en oude verhalen. Maar er ontstaat contact dat verder gaat dan het krantje. 

Twee jongens die met hun fietsen in een parkje over randen aan het rauschen zijn, “Ja, dat is een goede schans” – die lekker in hun vel zitten, en het prima vinden om in Pekela te wonen en dan begint hij over zijn krant. Het praat makkelijk, en ze blijken zelf ook dingen te weten van de lokale geschiedenis.
Verderop stuit de kunstenaar op iemand die sloopwerk aan het doen is. “Dus u gaat hier sloopwerk doen?” En vervolgens over de krant: “Wil je er een? Je mag er een hebben!” En dat wil de sloper wel. “Ik leg hem in de cabine.
En dan besluit de kunstenaar dat hij aan de overkant van het water gaat staan omdat daar een beter zicht is op de sloopwerkzaamheden. Daar ontmoet hij een man die met zijn camera klaar staat om te filmen wat er gedaan gaat worden. Ze raken aan de praat, en onderbreken dan hun gesprek omdat ze niet willen missen wat daar gebeurt, want daarvoor stonden ze daar tenslotte. Wat er gesloopt gaat worden blijkt een zware paal te zijn die een oud steigertje stutte. En dat wordt niet meer gebruikt, of is kapot, dat doet er verder niet toe, maar het is leuk om te zien hoe die paal met zwaar materiaal moeiteloos uit zijn diepe verankering onder water wordt losgetrokken. 
En dan is er nog een ontmoeting met een voorbijganger die we alleen horen, en die vraagt of hij misschien een nieuw exemplaar van de krant mag, omdat het exemplaar dat hij had beschadigd was, – “Misschien nat geworden of zo, want ik kon een deel niet lezen.” En het antwoord van de kunstenaar, met een nieuw exemplaar al in zijn hand om te geven: “O maar dat is de bedoeling”. En hij legt uit: die tekst die hij in het archief had gevonden was op sommige plekken niet meer goed leesbaar, gewoon doordat hij oud was. En hij, de kunstenaar, had dat effect bewust nog versterkt. 
Want zo gaat dat dus met oude teksten, die verbleken. En slopen ruimt op en kan leuk zijn om te zien. En herinneringen worden doorgegeven door generaties heen. Maar ondertussen is er gewoon de hele tijd leven. 

Naast de gesprekjes zijn het de huizen en de bestrating die de kunstenaar voor zich laat spreken. Een goed onderhouden geordende woonomgeving. Met plantenbakken en kinderfietsjes in de voortuin, gevarieerd bestraat, vormgegeven door mensen die daar wonen. 
En dat ene shot van die verlaten fabriek smelt wat mij betreft bijna samen met beelden van winterse akkers waar alleen nog wat resten op staan, die ook even kort langskomen. Maar minstens 90% van de beelden zijn beelden van bewoonde omgeving, huizen, straten. De Pekela’s, dat is bebouwing.

En nu de krant. Die ligt hier naast mij op tafel. Het is 1 groot vel, A1. En dat is echt groot. Ik kan hem uitgevouwen niet overzien. Inmiddels heb ik ontdekt dat de beste stand is dat ik hem in de hoogte dubbelvouw, dus wat ik in een oogopslag zie is de volle breedte en de halve hoogte. En in die gevouwen toestand klap ik hem heen en weer. 

De kant die ik nu niet zie is de buitenkant. Die is een soort poster. In zes kolommen is daar met de hand het woord “stro” geschreven. Van links naar rechts wordt het geschreven woord groter. Links staat er 50 keer stro geschreven, rechts nog maar 11 in dezelfde ruimte.  Links is het een beetje stijf, onhandig handschrift, en dat ontwikkelt zich tot een soort ‘karaktertekens”, in een zwierige kalligrafie, alleen nog leesbaar als je weet welk woord er staat, met steeds dikkere stiften, en dan dieper zwart tot begint te verbleken. 
Er onder staat getypt: “Elke herhaling maakt een verandering.” 

In het museum was er een muur vol geplakt met deze posters, als een soort ouderwets behang in banen. Ik zag die muur onder een open witte trap opdoemen, en liep er meteen recht op af. Die trap bleek deel van een ander kunstwerk te zijn, maar framede de stro-poster-wand mijns inziens prachtig. Er bleek een toegang te zijn naar een ruimte achter de muur waarin de film vertoond werd. Daar stond trouwens ook dat rode postkarretje. Maar dat zag ik pas toen ik eruit liep en op de stapel kranten af kwam die daar ook lag, onder een brievenbus waar ik eigen verdwenen woorden in kon stoppen als ik die had. 

Terug naar de krant die nu naast mij ligt om gelezen te worden. Het is een vorm van grasduinen. 

Er zijn handgetekende impressies die een beetje aan een houtsnede doen denken.
Een grote tekening van het totaal van de bebouwing van de Pekela’s zoals die in het landschap ligt ingebed. 
Vijf kleine tekeningetjes van specifieke plekken, drie gebouwen die de kunstenaar in de krant heeft vastgelegd – Proathuus; de Boekenkist, Concordia.
Twee tekeningetjes van wat een weg door open ruimte lijkt. De eerste daarvan is ondertiteld als “Industrieweg west”. De tweede ondertiteling is een heel verhaal: “Strokartonfabriek Erica, bedekt met gras, populieren en andere bomen, naast camping ZomersBuiten, De Akkers 12, bij Bronsveen.”
Eronder “De DOP-heftruck van Siep&Co”. Ik zie een omgeving die op een akker lijkt; of is het overgroeiing? 
En tot slot een tekening van een pallet met het allerlaatste strokarton – gekoppeld aan de vraag: “Als die echt de allerlaatste (!) strokarton vellen zouden zijn wat zou je er dan mee doen?”
Alles in dezelfde stijl die aan houtsnede doet denken, maar dan met stift getekend. 

Ik flap de krant om en zie dat de kunstenaar zichzelf getekend heeft met zijn postkarretje als een uitloop van de impressie van de Pekela’s zoals ze als bebouwing in het landschap liggen.
En ik weet dat camping ZomersBuiten de plek was waar hij woonde gedurende de november maand dat hij daar was. Het was in Corona tijd. 
Hij situeert zichzelf hier zorgvuldig en wij kijken door zijn ogen mee naar wat hij voor ons selecteert om naar te kijken. 

Maar hij richt zich niet tot mij, hij richt zich in de krant in een woord van de maker ter uitnodiging en verantwoording expliciet tot de Pekelder (hier noemt hij ze Pekelder, terwijl hij in de film volgens mijn aantekeningen het woord Pekelaar gebruikt). Ik ben mij er ontzettend van bewust dat een Pekelder in deze afbeeldingen iets heel anders ziet dan ik. 

Dat geldt nog veel meer voor de lange kolom verdwenen woorden die tussen deze afbeeldingen in staat, en nog een tweede kolom in kleinere letters aan de rechterkant van de pagina. Oneindige lijsten. Ik ken er maar een paar. “Schipper” “Voerman”. Maar “Bultmaker”? “Bolkoker”? “Kollergang”? En zelfs een woord wat ik denk te herkennen blijkt als ik het opzoek hier iets heel anders, “Hollander” is iets specifieks binnen het productieproces van strokarton. Ik heb het opgezocht op een website en schema’s van het productieproces gezien met namen van de machines erbij. 

Naast de grote rij namen is er een kolom met een bijzonder karakter: stukjes open ruimtes (blokjes) met een streep van elkaar afgebakend, met daarin woorden in letters die zelf wit zijn en alleen maar leesbaar door hun dunne zwarte omlijning. Per blokje een enkel woord, vaak twee, door een stuk blanco middenruimte gescheiden. Bij voorbeeld: 

Oude Pekela 

(blanco ruimte) 

Nieuwe Pekela”. 

Van sommige begrijp ik helemaal niets. Die zijn voor insiders. 

Ik 

(blanco ruimte) 

Pekelder kopjes” 

Misschien een soort plaveisel? Waar die wieltjes van dat karretje zo’n herrie op maakten? 

Maar zelfs terwijl ik het niet echt snap, gaat er iets spreken in die uitsparing. Er is daar een interactie die niet wordt ingevuld. Het is aan de lezer om de leemtes op te vullen of eigen beelden op te laten komen. En voor de Pekelder is dat natuurlijk veel makkelijker dan voor mij. 

Precies hetzelfde gebeurt er als ik naar een reeks memes kijk waarvan de kunstenaar voorstelt dat die door Pekelders gecreëerd zouden kunnen worden. In die opsomming komt een fantastisch optocht langs van lokale verenigingen, kerkgenootschappen, gekozen identiteiten, locaties, gespreksonderwerpen, kreten – wat de kunstenaar in zijn rondgang en gesprekken verzameld heeft allemaal op een vrolijke hoop gegooid, achter een fictief en magisch @.

@numerodertien_memes
@pekel.lotingsyteem.memes
@pekel.zwartgallige.memes@rederijkerskamervondel
@pekelrijmpjesvanondernemersmemes.

Als een vrije wolk, waarbij ik als buitenstaander zit te grinniken omdat ik me er onmiddellijk van alles bij voorstel. En het is ontzettend leuk dat Bert Scholten dit “verstopt” heeft in dat memes verhaal. Omdat ik eerst denk: “Nou ja zeg”, en dan, als ik de moeite neem om die lijst te gaan lezen, ineens die vrolijke optocht langs zie trekken. 

Ik denk dat dit kunstwerk van Bert Scholten eigenlijk over twee dingen gaat. De geschiedenis krijgt kleur en rijkdom, vlees op de botten. En het heden idem dito. Zowel voor de betrokkenen als voor mij die het aanspreekt. Maar dan moet je wel als het ware in de spleetjes kijken, want het wordt meer uitgespaard dan gezegd. De geschiedenis in de verdwenen woorden. Het heden in de kolom met de blokjes en de witte letters en in de lijst fictieve memes. 

Zang, muziek nemen een nadrukkelijke plaats in de krant in. Nadrukkelijk door hun vette typografie en door de omvang van de berichten. De kunstenaar geeft de tekst van twee oude liederen, met uitleg en context en oproep aan publiek of ze er nog meer kennen of andere versies. En hij stelt een muziekstuk voor met twee draaiorgels die synchroon moeten bewegen langs twee kanten van het kanaal om de muziek tot zijn recht te laten komen, en vertelt daarbij hoe moeilijk dat zal zijn in verband met de wind en de bochten van het kanaal. 

Er staat ook een liedtekst van hemzelf, en die heeft juist de meest bescheiden typografie die in de krant te vinden is. Naar aanleiding van het experiment om strokarton gedurende 30 dagen in water te laten weken is er het lied “Het vezeltje moet zwemmen.” Dat zingt Bert Scholten terwijl hij zijn kranten loopt te bezorgen, zachtjes voor zich uit. 
En hij zingt nog een keer in de film, een aanzet tot een ander lied, wat rudimentair blijft. Dat is als de oude paal uit het water getrokken wordt. Daar heb ik alleen losse woorden opgevangen: “Zie” Medelijden” “Meer” Kwaad” “Geen” en een laatste woord wat ik uit mijn aantekeningen niet goed terug kan lezen – “Dof”of misschien “Dol”?

En nu kom ik bij wat ik het meest bijzondere vind. Ik heb ontdekt dat Bert Scholten ook zanger is, en dat hij zijn eigen lied in zijn kunst performances eigenlijk altijd een nadrukkelijke rol speelt. Maar hier zingt hij alleen maar zachtjes voor zichzelf. Want het gaat niet om hem. Dat heeft hij in de film heel erg duidelijk gemaakt. 

In de krant zie ik dat de laatste twee regels van het lied “het vezeltje moet zwemmen” elk uit een enkel woord bestaan. “Vastzitten” en dan heel veel blanco ruimte, totdat ter hoogte van de eindconclusie van het experiment dat er direct naast staat, als laatste regel “losmaken” volgt. 
Het karton lost niet zomaar op. Ook na 30 dagen weken valt het nog niet uit elkaar. Maar een ideaal product was het niet. De productie vroeg ontzettend veel water, en stonk. 
De woorden lossen veel sneller op, ze verdampen vanzelf als datgene wat ze aanduiden niet meer bestaat. En dan staat er ook nog een afbeelding in de krant met alleen maar krabbels. Onder een nauwgezet verslag van verschillen in uitspraak. 

Plastisch gesproken blijven ook uitgestorven woorden helemaal intact, heb ik hier gemerkt, ik kan ze stuk voor stuk hardop lezen als een gedicht in een vreemde taal. Want ik weet dat de woorden iets betekenen ook al weet ik, als ik de taal niet spreek, niet wat. En op de een of andere manier klinkt er dan van alles mee. En als ik er hier en daar een opzoek gaan er werelden open die ik niet kende. 

Misschien is alles uiteindelijk plastisch in die zin. Dat het blijft bestaan ook als het vergaan is. Dat het meedoet in de totaal klank van alles. En dat het plastische tegelijkertijd de brug naar morgen is. 

Ik zag “Nat karton” als onderdeel van de Paper Art in museum Coda in Apeldoorn op 28 oktober en op 11 november 2023. Ik schreef dit artikel op 12 en 13 november.