
Koblenz/Lobith I en II
Het zijn er twee. Twee doeken, elk ongeveer een meter bij een meter, iets breder dan ze hoog zijn. Ze hangen naast elkaar in de huiskamer van Kloosterhotel Zin. Ze komen van het Stedelijk Museum Schiedam. Niet alleen deze twee zijn in bruikleen gegeven, maar een hele selectie, speciaal voor deze plek. Ik was onderweg toe aan een pauze, en besloot om zomaar langs te gaan, en te vragen of ik mocht kijken wat er zoal hing nu. Ik werd gastvrij ontvangen. Ik mocht overal rondlopen tenzij deuren gesloten waren of mensen bezig. Want de ruimtes worden als groepsruimtes verhuurd. Het is hier geen museum.
De eerste ruimte die ik binnenliep was de woonkamer waar deze doeken hingen. Ik was als aan de grond genageld toen ik ze zag. Twee doeken met mensen die tot hun ogen in het water staan. Het linker als de dag aanbreekt, het rechter in de nacht. Andere mensen, een ander moment, dezelfde toestand. En daarmee is de reeks in mijn beleving onmiddellijk eindeloos, zowel in de tijd als in de ruimte. Verderop staan er vast nog veel meer, stille gestalten net als deze. Zo ver als het oog reikt waarschijnlijk. Het werd avond en morgen, niemand telt meer de dagen. Bevroren tijd waarin alleen nog de zon beweegt in haar ritme dat altijd door gaat, onaangedaan. Het water daalt niet, stijgt niet, de gestalten evenmin.
Op het doek tenminste. Bevroren in dit ogenblik voor eeuwig. Ja, hier. Maar daarvoor dan? Daarna? Wie zijn ze? Waar komen ze vandaan? Wat willen ze?
Het is met enkele, suggestieve lijnen en vlakken neergezet. Het roept een totaalwereld op, als een onmiddellijke beleving. Zoals taal wegvalt als een verhaal echt gaat klinken, zo valt hier voor mij al het schilderkunstige weg. Ik kom niet eens meer op de gedachte om te kijken hoe de verf op het doek zit; en besef dat pas als ik al lang weer thuis ben.
De titel is Koblenz/Lobith, lees ik op het bordje dat er bij hangt. Dan is het dus een rivier waar ze in staan, de Rijn, die met de Moezel samenstroomt bij Koblenz en vervolgens bij Lobith ons land binnenkomt. En van die rivier het traject Koblenz Lobith, precies gedetermineerd, van daar tot daar. De rivier omspoelt ze, is hij over het land gestroomd? Ik zie het water. En van het ene doek naar het andere de gang van de zon en het verstrijken van de tijd.
En zij? Staan ze of zwemmen ze? Ineens valt die tweede mogelijkheid mij in, juist doordat de titel op een traject wijst. Zijn ze met de stroming van de rivier mee aan het zwemmen? Van Koblenz naar Lobith? Even lucht die gedachte me op: ze zijn gewoon aan het zwemmen, ze staan daar helemaal niet te staan. Kijk maar naar die ogen. Ze hebben een doel. Maar dan? Stel dat ze zwemmen. Stormen ze dan aan op onze grens? Lobith immers? Wat moet die titel anders? Koblenz Lobith is een vaartraject, er is zelfs een handboek voor de binnenvaart met die titel – wat je moet weten om er veilig te varen.
Ze staan niet zomaar in het water. Het is een rivier. En die rivier heeft een stroomrichting, en die staat één bepaalde kant op.
Het zijn er zo velen. Sommige hoofden zijn dichtbij, andere verder weg. Dat alles maakt dat het individuen zijn, een dichte massa van heel veel individuen. De meeste schedels zijn kaal. De enkeling die dat niet is springt eruit. Ook de lichtval werkt als een soort spot die hier en daar een hoofd uitlicht, maar er evengoed net naast kan vallen, op het water.
Van die hoofden is steeds alleen de bovenste helft zichtbaar, het deel waar de ogen zitten. Hun blik is naar buiten gericht, en de werking daarvan is dat ze onverbiddelijk aanwezig zijn. Ze kijken. En hoe.
Aanvankelijk zag ik het als aangrijpend, heel aangrijpend, maar archetypisch, waardoor het een soort poëtische tragiek in zich droeg. Ik hoorde een maning die mijn kant op kwam vanuit hun monden die helemaal niet meer spreken konden. Ze zeiden: “Vergeet niet.” Maar dat sloeg helemaal om toen ik achteraf thuis bij het schrijven van dit stukje naar de foto’s ging kijken die ik had gemaakt. Ineens voelde mijn eerdere reactie als vrijblijvend. Ik vulde mij met compassie, mijn compassie. Dat was bevredigend en vervullend en comfortabel. Nu achteraf voelt dat een beetje vies. En vooral volkomen buiten de werkelijkheid. Als ik nu kijk, zie ik vooral dat er een gebeurtenis zit aan te dringen. Daar, in hen en door hen.
Is het alleen maar een droombeeld? Zijn het gestalten die even opgedoken zijn vanuit een parallelwereld en die vanzelf weer zullen vervagen? Of juist herinneringsbeelden? Ooit was er een oorlog, van daar naar hier. Of apocalyptische toekomstbeelden?
Zeker is dat Guido Vlottes zo’n aanwezigheid in de ogen van die gestalten heeft weten te leggen, dat ze een eigenmachtig leven hebben gekregen. Ze leven, ongeacht wat ik er van vind. En dat is een onrustige gedachte. Ik weet helemaal niet wie ze zijn, waarom ze daar staan, en waartoe, en wat er zo dadelijk gaat gebeuren.
Het is een ontregelend werk. “Het is deze tijd”, zei een vriendin toen ik haar de foto’s liet zien. Guido Vlottes heeft het in 2001 geschilderd.
Er waren vredige geluiden om mij heen. Het was lunchtijd. Behalve ik zag niemand ze – en dat was volkomen logisch. Maar vroeg of laat zouden ook anderen ze zien, daar wachtten ze op. Of wilden ze alleen maar even kijken naar ons, zoals wij aan het leven zijn? Waren ze stiekem even opgedoken uit de stroom, en doken ze zo dadelijk gewoon weer terug hun eigen onderwaterwereld in?
De doeken Koblenz/Lobith I en II zijn twee van de in totaal 60 kunstwerken uit de collectie NOG van het SNS Reaal fonds die door het Stedelijk Museum Schiedam speciaal geselecteerd zijn voor Kloosterhotel Zin en in bruikleen gegeven.
Ik was in Kloosterhotel ZIN op 22 september 2022. Ik schreef aan dit stukje van 5 tot en met 15 oktober.