Jan de Bruin


De zaal is gevuld met groot, stil werk. Er hangen drie vierkante doeken, 2×2 meter, met elk ongeveer in het midden een gekleurd langwerpig verticaal vlak, vrij gevormd, dansend – twee helderblauw, een dieprood – omgeven door wit. Verder twee witte doeken van hetzelfde formaat, elk met drie uitsparingen die mij aan lege blaadjes papier doen denken. En dan nog twee kleine doekjes die Jan de Bruin zelf “lapjes’ noemt – 20×30 cm – met op witte egale achtergrond elk een simpel rechthoekig vlak in geel. 
Alles wat daar hangt is onmisbaar. Ook die kleine geeltjes. 

Niets van dit is toevallig ontstaan. Vanuit een vrij begin met verf die hij nog heeft liggen, weet ik dat Jan de Bruin gestaag en steeds gerichter doorwerkt tot het moment waarop het werk voltooid is. Met olieverf, dus elke keer droogtijd. Eigenlijk draait het om de vraag wanneer het af is, dat moment niet te missen. De rest loopt wel door. En als het af is, dan hangt het doek nog een tijdje te bezinken voordat Jan weet dat het inderdaad goed is. En zo niet, dan snijdt hij er met veel plezier “lapjes” van. Die doen ook mee. 
Het zijn dus bezonken schilderijen. Stuk voor stuk tot dat precieze punt gebracht. Stuk voor stuk individuen die in zichzelf rusten. Helemaal eigen en onderling zeer verwant. Wat hier hangt zijn allemaal vlakken op wit. En hiervoor was er een tijd dat het allemaal cirkels op wit waren. Verwanten die elk helemaal zichzelf zijn. Die zie ik om me heen. 
Ik loop rond om kennis te maken. En de weken daarna kom ik telkens terug om ze opnieuw te begroeten. Dat kan makkelijk want ze hangen in het museum waar ik werk als suppoost. Ik hoef alleen maar even naar boven te lopen om ze weer te zien. En dat doe ik regelmatig. En elke keer weer springen ze gewoon op mij over terwijl ik voor ze sta. 

Die ene die in mij een glimlach geboren doet worden, want daar waait iets in mij op dat zacht en vol belofte is, en jong. Een tweede die mij vult als een soort binnenveringsmatras, zacht en stevig en verend en volstrekt betrouwbaar. Een derde die mij mijn armen doet openen, in rustig zelfvertrouwen. Dat zijn de drie grote doeken met kleurvlakken.

En dan de twee met uitsparingen. In de rechter glij ik, tuimel ik op drie plekken tegelijk. In de linker komen er drie dansende mogelijkheden recht op me af. Hier sta ik voor een wereld waarin dingen nog juist niet tot vorm gekomen zijn. 
Ik zie leeg canvas waar op de andere doeken heldere kleurvlakken zijn. Drie stuks uitsparingen per doek. Erom heen wit dat veel subtieler glanst en dunner is aangebracht dan op de gekleurde schilderijen. De omlijning van de uitsparingen, en dunne schetsachtige lijntjes hier en daar daarbinnen. Dit is het worden. Niet het gewordene. 

Jan de Bruin heeft geen woorden terwijl hij schildert. Maar zijn schilderijen verwelkomen mijn gewaarwordingen, mijn verhalen. Van mij en van elke kijker. Wel of niet uitgesproken. Wel of niet in taal. Er valt hier in vrijheid veel te beleven. 

Samen met twee bezoeksters zat ik een tijdje de kunst rustig op ons in te laten werken. Op een bank midden in de zaal tussen twee kunstwerken, een voor ons, een achter ons, de ene helderblauw, de ander dieprood. Die zachtblauwe was de rozevingerige dageraad, ongerept begin van de dag. Dat rood er tegenover was de avond; purper, wijnkleurige diepte van het volle glas waarin het laatste licht fonkelt. En ineens zaten we ergens met uitzicht over de heuvels de geleefde volheid van een dag te beleven. Zo gauw we ons omdraaiden naar de andere wand, beleefden we de belofte van de dageraad, over diezelfde heuvels. We gaven ons er helemaal aan over. Italië, dachten we. Daar zaten we nu. Bij een huis waar we verbleven. Vreugde. Vriendschap.  
En elke dag de zon die op ging en weer onder. “Het geel!”, riep een van ons. De gele lapjes, realiseerden we ons, hangen op de wand ertussen, naast het raam waar het daglicht naar binnenvalt. En dat raam, had ik ze al verteld, dat zit in Jan’s atelier net zo: hij schildert bij licht dat van links af binnenvalt. Net als dit punt in de zaal waar wij nu naar zitten te kijken. En te praten over het licht van de zon. Het licht waarin dingen worden. En zichtbaar blijven als ze geworden zijn. 

Het werk van Jan de Bruin maakte deel uit van de Zomerexpositie 2022 in museum EICAS te Deventer. Ik ben vanaf de opening op 30 juni regelmatig de zaal binnen gelopen om weer te gaan kijken, en heb dit stukje geschreven op 20 augustus.