Maarten Vanden Eynde


gravend naar de toekomst

“Gravend naar de toekomst” heet de expositie die Maarten Vanden Eynde hier in Deventer in museum EICAS en in andere samenstelling al eerder op andere plekken heeft ingericht. Het gaat over de grondstoffen van de aarde en de natuur van de mens. ‘De eerste dingen” noemt de kunstenaar die twee samen. Het oeuvre van Maarten Vanden Eynde gaat er over dat we dat om te beginnen in al haar epische complexiteit gaan zien, met alle kijklijnen en verhaallijnen die daarmee verbonden zijn. Dat omvat bij hem nadrukkelijk ook alle wetenschappelijke ontwikkelingen en kennis die er is. Want daar is de kunstenaar zeer in thuis. En dat alles natuurlijk in het licht van grote kwesties en zorgen over de aarde in onze tijd. 

Maar ik wil met het epische beginnen. Het sprong me tegemoet, toen ik afgelopen zondag als rondleider van het museum na een afwezigheid van drie weken de eerste zaal van het museum betrad om een rondleiding te geven. Ik ken de expositie door en door. En deze keer had ik als voorbereiding mijn eigen nieuwgierigheid genomen. Ik had de avond te voren mijn laptop gepakt en gedacht: “Scheepvaart. Hoe bouwden ze die schepen vroeger eigenlijk precies?” Want dat was dan een link met de eerste zaal van de expositie. En ik ben uren lang van mijn ene opkomende vraag in de andere gegleden. 
Ik ben geen feitendenker. Bij mij zijn het beelden. En met die beelden ben ik gaan slapen. 

De volgende ochtend ben ik met de deelnemers de eerste zaal ingelopen. Die wordt gedomineerd door drie gebogen planken, donker gebrand. Twee vormen een kruis op de vloer, de derde staat met zijn bolle rug rechtop tegen de muur daarachter geleund. “Een schip”, zeiden ze meteen, “Ik zie een schip.”  Wat welbeschouwd bijzonder is, want de opstelling is niet schipachtig. Het is de vorm van het hout die ons die sprong laat maken.
Ik weet dat dit werk “Scheepsrecht” heet, en ik weet dat het gaat over die kromming van het hout en hoe die gemaakt is. Maar ik besloot dat vandaag te laten liggen en bij het schip te blijven. 
Dat mensen vanaf het allereerste begin in scheepjes het water op gegaan zijn. Dat juist het water een weg was waarover je kon gaan om ergens te komen. Dat brons gemaakt wordt van twee metalen, tin en koper, waarvan de vindplaatsen maar hoogst zelden bij elkaar liggen. Dat de mens dus al vanaf 2200 voor christus , het begin van de bronstijd, die afstanden blijkbaar overschrijden kon om handel te drijven en grondstoffen samen te voegen en te bewerken en te ontdekken hoe dat werkte en wat je ermee kon doen. Daar spraken we over in die eerste zaal en dat zagen we voor ons. 
Zo zeilden we vandaag de expositie in.

Zaal na zaal voegden zich daar dimensies aan toe. 

Ooit, in een toekomst waarin wij zelf al lang verleden zijn, zullen ze resten van ons vinden en zich voorstellingen maken. Maar zal het zijn wat het was? 

Ooit waren olie en plastic vooruitgang, en waren we er zielsgelukkig mee; en inmiddels verstikt het onze planeet.
Een sculptuur uit stukjes plastic die als veelkleurige bloemstengels uit een “voedingsbodem” van gesmolten plastic gegroeid zijn; gepresenteerd in een mooie oude kast met glazen deuren. Twee maal spuitende olie, een “vaste” versie, als een soort gebakken ei over de grond; en een mobiele in een emmertje. Ja, dat kwam zomaar uit de grond, eigenlijk. En je bleek het te kunnen gebruiken. Onder andere om plastic te maken: zo handig, zo licht en niet kapot te krijgen. 

In de volgende zaal stroomt de tijd voorwaarts in de ontwikkeling van de computer, tot steeds kleinere computerchips die steeds meer kunnen, maar waarvoor silicium – de oorspronkelijke grondstof –niet meer als drager geschikt is. We zien de verwoestingen van mijnbouw. En òp worden we gestuwd in de vaart van weer een heel nieuwe ontwikkelingsronde – een heel nieuwe sprong vanuit de aard der ontwikkelingen. 

Er wordt nergens gehamerd door Maarten Vanden Eynde. Hij neemt ons gewoon mee en vraagt ons om te kijken. Zoals toen we afdaalden langs de gele wenteltrap een soort druipgrot in. Geel-groene druipformaties hangen vanaf het plafond. Vanaf de grond worden ze zacht paars verlicht door een buitenproportioneel omvangrijke rij lampen. De bodem is namelijk voor eeuwig veranderd met de eerste proeve met de eerste atoombom. Dat is er nooit meer uit te halen. Wij staan daar en een deelneemster zegt: “Dit is zo gek want het is alsof ik in een soort etalage sta te kijken. Naar iets waarvan ik alleen maar kan zeggen: het IS zo.” Er daalde een bezonken stemming over ons neer – beter kan ik het niet zeggen. 

En die stemming versterkte zich toen we de hoek omsloegen de gang in. Op een rij witte sokkels staat daar een reeks vaten van rode klei, prachtig gemaakt, met volmaakte proporties, 9 op een rij, elke volgende steeds half zo breed en half zo hoog als de vorige, de laatste een speldpunt. Het is een beeld van uranium dat haar straling over de loop van miljarden jaren vrijwel helemaal verliest – ingebed in klei, in de aarde. We kijken hier eonen ver even. Misschien een beetje zoals een astronaut vanuit de ruimte naar de aarde kijkt maar dan in de tijd. En dat het eerbied op roept, liefde voor de aarde die zo wonderbaarlijk groots en kwetsbaar is – even helemaal los van de mens. En huiver over hoe lang het duurt voor uranium verdwijnt. En waar is de mens dan?

In de volgende zaal staan op grote kleurrijke “schoolplaten” een aantal grondstoffen afgebeeld met al hun toepassingen: koper, kobalt, silicium, tin, uranium. Dit werk is ontstaan in samenwerking met de Congolese schilder Musasa. Hier is in alle eenvoud – als uitgelegd aan een kind – op kleurrijke plaatjes af te lezen dat onze wereld zonder het gebruik van die grondstoffen bijna niet voor te stellen is. Het zit allemaal overal en impliceert verwoestende mijnbouw – die niet hier maar elders plaatsvindt. In Afrika, wat de koloniale machten onder zich verdeeld hebben.

In de laatste zaal stappen we de werking van de tijd binnen als fysiek gegeven. Een versplinterende dikke balk als slijtage, of kapot geslagen – zwaartekracht of geweld, of het verstrijken van de tijd, wie zal het zeggen. En geërodeerde stukjes metselwerk, in de imaginaire stroom van de droge rivier van de tijd. Want die doet ook mee. En een memento aan de eerste atoomproef – want daarmee is de periode begonnen die we Antropoceen noemen, een tijdperk waarin alles draait om de mens. 

De werken van Maarten Vanden Eynde zijn stuk voor stuk prachtig gemaakt en zeer zorgvuldig opgesteld. Er zit ruimte in – en dat is wonderbaarlijk omdat wat hij ons laat zien zoals ik dat hierboven beschreef ook zo onontkoombaar is. Maar tegelijkertijd ademt alles. Wat ik zie voedt mijn zintuigen en stelt me op de eerste blik ook voor raadsels. Elk kunstwerk is een omzetting van verhalen, gedachten – en tegelijkertijd gewoon een visueel aantrekkelijk en verrassend ding op zich, wat zich niet op het eerste gezicht direct helemaal bloot geeft. Elke zaal ook. Dat is ongelooflijk knap. 
Ik kan gewoon kijken. Of mijn eigen associaties volgen. En dan heb ik, als ik dat wil, de toelichtingen van de kunstenaar in de hand-out waarin hij zelf per kunstwerk de achterliggende verhalen vertelt. Die zijn rijk en interessant, en voeden ook weer aan alle kanten mijn verwondering over wat er allemaal mee resoneert. Ook wat ik al weet komt hier op een nieuwe manier binnen. Maar ik word nergens bestookt. Ik ben geraakt. Wezenlijk geraakt. Gevuld met iets wat zo ongeveer alles lijkt te omvatten. In bezonkenheid. En die bezonkenheid voelt als grond, als een voedingsbodem al weet ik nog helemaal niet hoe verder van hier.

Kunst die verbeeldt en tegelijkertijd werelden openlegt. En hoe doet Maarten Vanden Eynde dat dan? Door zich in van alles en nog wat intens te verdiepen. Door altijd en overal actief op zoek te zijn naar elementen die daarvoor nog ontbraken. Door zich wetenschappelijk te scholen, ook in de meest moderne natuurkundige en biologische inzichten. Door in zijn kunstwerken, en vooral door hoe hij ze combineert, een heleboel verhaallijnen naast elkaar te zetten, zodat er een soort weefsel ontstaat. Een episch weefsel waar hij kunst van weet te maken. Hoe meer verhaallijnen hoe beter. Hoe meer aspecten van de werkelijkheid tegelijkertijd aangeraakt worden, hoe beter. Want het zit allemaal door elkaar heen. Alles is verweven. En ook wij als mens staan er niet apart van. We zitten in al die weefsels ingebonden zowel in ons handelen als in ons oordeel. 

Als fundament heeft de kunstenaar een nieuwe wetenschap gecreëerd: de genetologie, “de leer van de eerste dingen.”  “De genetologie is een post-apocalyptische wetenschap, die denkbeeldige stukken van een puzzel verzamelt en opnieuw in elkaar zet om een mogelijke toekomstige geschiedenis te beschrijven. Hij probeert een gemeenschappelijke basis te vinden in andere wetenschappelijke disciplines, zoals archeologie, geologie, zoölogie en kosmologie.” – lees ik in het boek dat dezelfde titel draagt als de expositie en dat in de museumwinkel te koop is.
Het is een monografie van 20 jaar kunstenaarschap door de kunstenaar zelf zeer zorgvuldig samengesteld. Het begint als een catalogus met foto’s van 86 werken en op de pagina ernaast de verhalen die er bij horen. Een groot deel daarvan is geënt op de exacte wetenschappen, maar ook op de geschiedenis en op de werking van de menselijke mind, van theorieën, hypotheses. Het mysterie van het universum ook, want nog steeds is er geen theorie van alles geschreven. Het zit er allemaal in, als in een schatkamer. Daarna volgen verhandelingen van allerlei soort en een alfabet met definities. Het is een encyclopedisch geheel wat door de koppeling met de plaatjes van de kunstwerken hanteerbaar en uitnodigend is. 
Ik vind het een prachtig naslagwerk. Maar voor mij komt het in de expositie pas echt tot leven. Daar voel ik de verdichting, het weefsel, en tegelijkertijd een wonderbaarlijke balans in schoonheid die maakt dat ik niet terugdeins maar het vol in mij laat binnen komen. Ik land in een diepe realiteit: Ja, zo is het met de grondstoffen van de aarde en de natuur van de mens. 

De kunstenaar wil nadrukkelijk betekenis hebben voor deze tijd. En heeft zich een expliciete missie gesteld: de genetologie “heeft betrekking op het bestuderen van de menselijke natuur om verandering te stimuleren en te vergemakkelijken, de evolutie te manipuleren en de wereld zo te veranderen dat er iets nieuws ontstaat”. En de basis daarvoor is dus een diep realisme over wat kunstenaar de eerste dingen noemt: de grondstoffen van de aarde en de aard van de mens. Die twee tegelijkertijd en samen. En daar zit de clou, de crux, het wezenlijk vernieuwende. 
Als vanzelfsprekend in complexiteit kijken, langs meerdere lijnen tegelijk, daar stuurt Maarten Vanden Eynde ons vastberaden heen. Van het ene naar het volgende werk met terugkerende elementen en weer een nieuwe verbeelding nieuw gerangschikt.
Dingen op je in laten werken zonder ze te willen vereenvoudigen. Alles incorporeren wat er verschijnt en merken hoe vragen en antwoorden veranderen naarmate we gaan. Met elk nieuw element klikt de puzzel net een beetje anders in elkaar, in denken en in doen want die twee gaan dan hand in hand. En met die gedachte zijn we van de expositie de volle werkelijkheid al ingegaan, waar al deze dingen met uiterste urgentie op ons denken en handelen wachten. 

Maarten Vanden Eynde introduceert de basishouding van de exacte wetenschapper als een weg de toekomst in, denk ik. En als we ons daarin bekwamen, dan komt dat direct in het DNA van de mensheid terecht. Dat is een gegeven. Zo werkt evolutie, en ik ben heel erg blij dat Maarten Vanden Eynde daarop mikt. Want als iets zo aan de tijd is dat het inderdaad overspringt en in de evolutie wordt opgenomen, dan zou dat het begin zijn van een hele nieuwe cyclus op radicaal nieuwe bedingingen. Dat weet Maarten Vanden Eynde als wetenschapper en hij brengt het hier het gewone leven in.

Onze inbedding in tijd en in ruimte, in eindigheid, in een weefsel van samenhangen en doorwerkingen in de werkelijkheid die we per definitie met geen mogelijkheid kunnen overzien, voorspellen of zelfs maar reconstrueren; menselijk bewustzijn dat van alles zeker weet en ziet en ook van alles niet ziet en vertekend ziet, en dat per definitie op voortschrijdend inzicht is aangewezen – als we dat alles NIET als één geheel zien en meenemen, dan is elke nieuwe stap die we zetten om de grote problemen van deze tijd op te lossen opnieuw een zekere stap verder de afgrond in, want daar zijn we met ons gedrag tot nu toe al gekomen – dat laat Maarten Vanden Eynde ons volgens mij zien. Maar hij reikt ons tegelijkertijd dus nieuw gereedschap aan.

En persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat dit geen kwestie is van gebrek aan beter, integendeel. Ik denk dat er ongekende nieuwe potentie in schuil gaat.

De expositie “Gravend naar de toekomst” is op 17 juni 2023 geopend in museum Eicas in Deventer waar ik werk. Ik schreef dit artikel van 28 juli tot en met 5 augustus.

Voor mijn rondleidingen in het museum heb ik me deze zomer bovendien laten inspireren door het werk van Caroline Pauwels, zoals ze dat verwoord heeft in het boekje “Ode aan de Verwondering” en in een vraaggesprek dat ze in 2020 gevoerd heeft met VRT, “De inzichten van Carloline Pauwels”, via youtube te bekijken. Zij slaat met het begrip verwondering nadrukkelijk een brug tussen kunst, wetenschap en samenleving en opent nieuwe wegen om met de grote kwesties van deze tijd bezig te zijn. Zij is in 2022 op 58-jarige leeftijd gestorven. Ze was rector aan de Vrije Universiteit van Brussel, hoogleraar communicatiewetenschappen, filosofe. En vooral vrij mens die in intense samenklank met anderen daadwerkelijk voorleefde hoe je in een flow van denken en doen kunt komen die vreugde en vervulling geeft en tegelijkertijd werkelijke maatschappelijke relevantie heeft.