
the parallel house
Via pijpen, kabels, buizen, die doorgaans keurig weggewerkt zijn, stroomt er van alles onze huizen binnen en er weer uit. Het zijn een soort levensaders, maar dan in een vastliggend systeem. In Dat Bolwerck in Zutphen, een eeuwenoud pand dat ooit ook woonhuis was, zet Pieter van der Schaaf de deurtjes open waarachter ze verborgen zitten, en trekt wat efficiënt en gestroomlijnd binnenin de muren ligt naar buiten waar het gezien kan worden. Maar hij doet nog veel meer. De gestroomlijnde efficiency blijkt maar één kant van het verhaal te zijn en bovendien tijdelijk. Uiteindelijk domineren op de bovenverdieping grote dakramen waardoor van alles is binnengewaaid en die uitzicht op lucht geven – terwijl het huis onder de keldergewelven eeuwendiep verankerd zit. En vergeet niet dat het huis niet om zichzelf bestaat: het is een vat waarin dingen kunnen gebeuren, een open ruimte.
Door het hele huis heen zijn speelgoeddiertjes te vinden. met name op plekken waar verbindingen, overgangen of beschadigingen zijn. In vensterbanken wonen dinosaurusjes naast watervalletjes met stromend water en huisjes van deeg, herinneringen aan concrete huizen waar de kunstenaar gewoond heeft.
Ook dit huis zelf, Dat Bolwerck, verschijnt met van alles wat er al was voordat de kunstenaar kwam. Zo wil Pieter van der Schaaf dat. Alles doet mee, niet alleen wat hij toevoegt. Hij maakt zichtbaar wat anders wellicht over het hoofd wordt gezien, in dit huis en in het idee van huis.
Zodra ik de voordeur door stap, ben ik er middenin. In de hal staat een object pontificaal in de ruimte en reikt tot in de buurt van het plafond. Het is groter en breder dan ik en bekleed met handgemaakte witachtige tegels. Het geheel lijkt op een tegelkachel met een opbouw die aan een menselijk torso doet denken; er zit een bakje met een waterkraantje in en daarin stroomt water. De tegels ogen zacht; ze staan een klein beetje uit op de plek waar – als het inderdaad een torso was – de ribben zouden zitten. Adem, water, warmte. En licht dat de open buis in stroomt van boven.
Er loopt een elektriciteitssnoer over de vloer, en dat komt uit een elektriciteitskast achter me waarvan de deur openstaat. In die kast zie ik leidingen, en een dingetje dat met een grappig slagje alsmaar ronddraait. Ik realiseer me dat – ook waar ik niets zie bewegen – de boel door het systeem, waarvan ik hier een stukje zie, voortdurend betrouwbaar geprogrammeerd draaiende gehouden wordt.
In de kast zijn wat dingen aan het louter functionele toegevoegd. Een ketting opgebouwd uit schakels, met sleutels daaraan. Een foto van een tuintafereel – de tuin hier waarschijnlijk – in puzzelstukjes versneden en als geheel opgeplakt. Is dit voor of na het puzzelen? Is het geheel nog niet tot losse stukjes opgebroken? Of is de puzzel al gelegd en toen opgeplakt?
Ik loop de volgende ruimte in. Daar is het halfdonker. Het kostbare oude behang is nog net zichtbaar. De luiken van de ramen zitten dicht, en er is geen lichtbron in de ruimte zelf.
Op de vloer staat weer een object dat uit wittige tegels is opgebouwd, dit keer met een geschilderd patina dat past bij het behang. Het lijkt op een kachel in een model dat we allemaal kennen, op pootjes, reikend tot iets boven mijn knie, meer breed dan hoog. De afdekplaat is gebroken geweest en gelijmd. Er liggen appels en kastanjes op die eruitzien alsof ze uit de tuin komen en op weg zijn naar verrotting. Er flikkert iets aan de achterzijde. Als ik erom heen loop zie ik dat het gekleurd licht is dat in een vast ritme steeds even kort uit de “uitlaatpijp” van de kachel tevoorschijn komt, vervolgens opgloeit in de binnenkant van de buis, en dan uitdooft, en weer opnieuw. Tijd, ritme, groei, verval. Leven, vruchten, warmte.
Onder het raam zitten grijze kunststof loodgietersbuizen uit de bouwmarkt over de volle breedte van de ruimte in het volle zicht gemonteerd. Aan de zijkant lijkt het zelfs of ze dwars door de mooie houten lambrisering heen boren in strakke lijn naar de ruimte ernaast. Hoogst efficiënt en gestroomlijnd.
In de volgende zaal waar licht van buiten binnen stroomt, liggen buizenstelsels die van een andere orde zijn. Ze zijn van keramiek, en hoewel ze in lijn liggen, sluiten ze nergens naadloos op elkaar. Het geheel heeft hier plaats gemaakt voor een som der delen, wonderlijk mooi, allemaal precies even groot, elk op een eigen manier geglazuurd – alleen aan de voorkant, de achterkanten zijn kaal. Er liggen her en der losgewoelde hoopjes zand met dingetjes erin, en glanzende keramische plasjes waar iets kennelijk uit de buizen gelekt heeft. Op een paar plekken lichten zwamachtige porseleinen lampjes op. Het is niet zeker welke richting de tijd hier heeft : hier is transitie. Is wat ik zie een einde of een nieuw begin? Zeker is dat het wonderlijk mooi is.
Ik stap voorzichtig de buizenwereld binnen, en zwerf er rond, met mijn neus naar beneden. Dit is een vindplaats. Of een broedplaats. Wat loopt er door die kierende leidingen en lekt eruit en laat tegelijkertijd lampjes ontbranden? Barst straks gewoon alles open? Of vervalt wat hier ligt tot as? En gaat iemand dan vroeg of laat nieuwe leidingen trekken?
In de volgende zaal is er vooral ruimte. Het vloervlak is leeg. Er staat een primitieve kan op de schoorsteenmantel. Dit vertrek komt in zijn geheel op mij over als een soort vat, gemaakt om gevuld te worden met wat je hier maar zou willen doen.
Wat opvalt is de schitterzee van plastic kleurtjes waarmee de glazen wanden van de lift, die hier gewoon zit, zijn volgeplakt. Functionaliteit met een strakke vormgeving is hier overschreven in een ongecompliceerd met zichtbaar plezier geplakte uitbarsting van kleur. Ontelbare stickertjes die op het uur dat de zon ze van buiten af raakt als een caleidoscoop opgloeien.
Het huis wordt nog steeds gedragen door technische betrouwbaarheid. Naast de lift staat weer een deur open met leidingen, en aan de overkant boren zich de plastic loodgietersbuizen voort.
Ik daal af naar de kelder. Daar is het donker met lichtpunten. Er ligt een rood vloerkleed tussen de pijlers die de gewelven dragen, met witte lijnen in reliëf, wat associaties wekt met een soort vloerverwarming. Ik kan er ook een labyrint in zien, eentje die me er steeds weer op uitstuurt om door de zijbeuken te gaan dwalen, want daar wijzen alle banen heen. In die zijbeuken branden lichtjes op de vloer, in mobiele stopcontacten met kluwens van lange lengtes stroomdraad. De lampjes die er branden hebben de vorm van voedsel. Er is kip, broccoli. In een hoek leidt een trap omhoog naar een plek waar fel licht brandt. Ik kan net om het hoekje kijken en zie dat het een sanitaire ruimte is. Maar ik kan daar niet heen. Een schakelketting met sleutels verspert mij de weg, Het gaat hier om een ander soort voedsel, een heel ander verteringsproces; hier zijn oude verhalen en opeengestapelde herinneringen blijven hangen.
Deze kelder heeft via een put een open verbinding met het water van de IJssel, de rivier waar deze stad aan ligt. Die put zit hier al eeuwen. Daar heeft het huis de kunstenaar niet voor nodig, en die maakt ons er dan ook op geen enkele wijze op attent. Expres. Dat is zijn credo: wij moeten gewoon kijken, alles zien wat er te zien is; en dan zien we soms kunst en soms het huis zelf, die twee lopen voortdurend in elkaar over.
(Ondertussen hebben we terwijl we hierboven door het huis gingen, in vensterbanken miniatuurwatervalletjes met stromend water gezien – die heeft de kunstenaar daar neergezet.)
Tot slot loop ik de trap op naar de vide boven in het oude koetshuis. De buizen die hier zichtbaar zijn gemaakt zijn breed en transporteren lucht.
Het lijkt of er dood blad naar binnen is gewaaid. De grond onder het raam ligt er bezaaid mee, met daartussen verbindingsstukken van de keramische buizenstelsels die ik beneden zag. Losse verbindingsstukken, met twee, of met drie openingen, soms rechtop, soms op hun zij. Ze doen me denken aan periscopen die momenteel niet in functie zijn.
Naast een buis die uit de muur naar voren komt is een verzameldoos gestoken waarin de kunstenaar pitten verzameld heeft van vruchten die hij deze zomer at. Buiten komt hier rechtstreeks naar binnen. Het huis als plek waar de vruchten verzameld en bewaard kunnen worden. En de lucht, die de grote dakramen vult wordt naar binnen getrokken om te verwarmen en te koelen.
Hoe moet ik The Parallel House zoals het hier verschijnt benoemen? Ik denk eigenlijk dat de beschrijvende tocht er doorheen haar heel duidelijk heeft laten voelen, in al haar samengesteldheid. Ze verschijnt als het ware ergens tussen technisch handelen van mensen en levensprocessen.
Ze is het archetype van een veilige plek dat in verbinding met een veilige omgeving bestaat. Zeker, ook hier ontstaan en vergaan dingen, maar dat voltrekt zich als ritmes van leven. Ook vaste buizenstelsels, die tijdens de bouw de vorm van een huis behoorlijk bepalen, worden vroeg of laat immers vervangen of vernieuwd. Het huis vormt zich om naar de eisen van de tijd, terwijl het haar eigen geschiedenis in zich draagt en leven in zich mogelijk maakt en verwelkomt. Warmte, licht, lucht, water stromen het huis in. Afvoeren stromen naar buiten. Het gaat om dat stromende. In een veilige wereld waar leven en stabiliteit samen gaan. Maar zo’n samenvatting doet haar geen recht.
De kunstenaar heeft een jong dochtertje. Voor deze expositie heeft hij een drie maanden lange residency gedaan in het Europees Keramisch Werkcentrum in Oisterwijk om zich in keramiek te bekwamen, een nieuw materiaal voor hem. Elke week dat hij daar zat, boetseerde hij een dinosaurusje voor zijn dochtertje, en hij heeft die hier op allerlei overgangen geplaatst. In miniatuur, op maat van kinderhandjes. Er zijn her en der ook plaatjes van dieren geplakt, ik zie met name paardjes – en in gedachten kinderhandjes die ze als plastic of houten beestjes over de vloer doen galopperen. Daar lijkt me toch ook een sleutel te zitten.
Tijdens een rondgang zei Pieter van der Schaaf in de kelder iets dat ik me niet eerder bewust gerealiseerd had en dat volkomen waar is. Hij zei: “Je kunt geen griezelverhalen vertellen aan kinderen die zich niet veilig voelen.” Voorwaarde om lekker te griezelen is dat de wereld veilig is. En zo werd veiligheid hier even expliciet aanwezig gesteld, in verband met de kinderen.
Terwijl ik dit stuk schrijf is er veel aan de hand in de wereld. En ik realiseer me heftig wat een wonder het is dat deze eeuwenoude stenen hier nog gewoon op elkaar staan. Wat een voorrecht het is dat dit huis hier intact is gebleven en levend en zich alsmaar heeft mogen vernieuwen, mee in de mogelijkheden van steeds weer nieuwe tijden, zonder het verleden te verliezen. En deze stad net zo.
Maar zonder kinderen zou het niets te betekenen hebben.
Ik heb dit stuk van 12 tot 15 november 2024 geschreven.
The Parallel House is van 14 september 2024 tot 5 januari 2025 te zien in Dat Bolwerck in Zutphen – huis van hedendaagse kunst, eigentijdse muziek en filosofie.
Sinds de vernissage ben ik er talloze keren geweest. Ik heb er met de kunstenaar doorheen gelopen, en geluisterd naar wat hij erbij vertelde. Vervolgens ben ik er met veel plezier alleen en met anderen doorheen gegaan terwijl we gewoon zelf gingen kijken.