Zoro Feigl


zonvonkengesproei

Ik was op familiebezoek in Schiedam en liep kort voor sluitingstijd even snel binnen in het Stedelijk Museum daar om te kijken of ik de volgende dag tijd zou maken om terug te komen, of liever naar musea in Rotterdam zou gaan. “U komt wel terug”, zei de meneer aan de kassa. En dat deed ik, het museum in en uit de hele dag, alleen maar Zoro Feigl. “Zonvonkengesproei”.

In de eerste zaal een rond ondiep bassin met donker water dat soms de ene kant opdraaide, dan de andere kant, en tussendoor stil. Daaromheen een grote zaal vol lege ruimte naar alle kanten en ook naar boven. Ik ging op mijn museumstoeltje erbij zitten en spiraaltjes meedraaien in het schriftje dat ik bij me had met een pijlstaartje voor de richting. Langer. Korter. Sneller. Langzamer. En streepjes in het interval. Impressie op papier van het ritme dat mijn ogen zagen. En vervolgens schreef ik er “tjoeke tjoeke” bij. Want zo klonk het. Maar alleen de ene kant op. De ander ging smoothly – dat kwam in het Engels bij me op. Miscchien popte dat Engels in mij naar boven omdat ik inmiddels naar de titel gekeken had. “Ondiepte” heette het in het Nederlands, en in het Engels “Abyss”.  Maar dat is toch niet hetzelfde? Peilloze afgrond en ondiepte. Dus toen ik even pauze nam in de zon buiten, googlede ik het Engelse woord. Uit het Grieks: a-byssos – zonder diepte. 
Je zag ook heel duidelijk dat er plastic in zat, met maar een dun laagje water. En een “arm” net onder het oppervlak, die het water opduwde. Tjoeke tjoeke en dan de andere richting alleen wat kreunen. Heen en weer, tot in alle eeuwigheid. Nooit kan het water het bassin uit, nooit is er iets anders dan linksom, rechtsom of stil. En een beetje golven en klotsten. Maar wel die betoverende kleine wisselingen in het ritme, alsof er toch een geheimzinnig eigen leven onder zat. Maar dat lijkt alleen maar zo. Want ik zie de mechanische aansturing, als die mij eenmaal is opgevallen, vlak onder de oppervlakte duidelijk over het plastic vegen. En precies daaruit wordt poëzie geboren. “Zogenaamd”, de onpeilbaar grote schoonheid van “zogenaamd” als jonge kinderen dat voor de eerste keer zomaar inzetten in hun spel. “Nee joh, het is zogenaamd”. 

Dat zogenaamde “eigen” leven en de machine die zichtbaar en hoorbaar aanstuurt – die twee waren steeds in het spel, in elke zaal, bij elk kunstwerk. In een betoverende samenzang, die op elk moment ook heel exacte en heldere waarnemingen gaf, waarbij ik, als ik dat wilde, grenzeloos betrokken was, en helemaal mijzelf. 

Dat hele kleine flikkerende “schetsje voor beweging” – “notes on movement” – opnieuw kiert de vertaling hier. Is het een ontwerp waaruit beweging moet ontstaan? Of aantekeningen over het concept beweging?  Net iets anders schemert ook hier door de kieren tussen de talen, waarmee concept onmiddellijk plaats maakt voor poëzie. Op een piëdestal ligt een blaadje ruitjespapier te “ademen” in flikkerlicht. Dat ademen is messcherp te volgen in elk detail, elk lijntje van elk ruitje helpt de exacte waarnemening, adembenemend prachtig, maar op één plek lijkt het ineens of mijn ogen niet goed werken. Daar lost het papier optisch op. De hele tijd is duidelijk te zien hoe de beweging mechanisch wordt aangezet, in het midden. Maar is het nou de warmte van het licht die dat doet? Wat doet dat metalen rondje in het midden? En zonder overgang grijpt de adem me weer als een organisme. Vooral op dat ene plekje, dat onmiddellijk mijn lievelingsplekje is. En waar ik onvermoeibaar en in detail naar kan kijken. In, uit. Tot in eeuwigheid. Tot ze hier gaan sluiten en de knoppen dus om gaan. 

Er was nog veel meer. Zes zalen vol. Ik heb ze allemaal bewoond en meegenomen. In en uit. De hele dag. Ik heb ook alle muziek beluisterd, toen ik eenmaal begrepen had dat bij de titels muziek op mijn telefoon te plukken was. Muziek die speciaal gecomponeerd was op elk werk. Door een componist. Maar dat deed ik pas op het laatst, nadat ik alles had beleefd wat in mij zelf werd aangeraakt. 

Voor mij waaide de wind letterlijk in de zaal onder de “Zwermen”, die in het Engels “Murmuration” heette. Ik zag de spreeuwenzwermen waar iedereen het over had: kogeltjes in een  ruimtecapsuleachtige matglazen ronde ondiepe container, die net boven onze hoofden zaalbreed zachtjes heen en weer kantelde. Maar zelf beleefde ik daar staande vooral de zee. Door het geluid en de alsmaar kantelende horizon, alsof ik op een schip was. Onder werd boven, net als op zo’n schip gebeuren kan. Of op het natte strand van Terschelling waar hemel en zee in elkaar verdrinken.
En als ik een paar stappen terug deed, zag ik de lampen erboven, en hoe het opgehangen was en bewoog, en dan was er nog steeds die zachte kanteling. 

Bij Zoro Feigl kiert het naar alle kanten.

Ik heb Zonvonkengesproei op 6 augustus 2022 gezien in het Stedelijk Museum te Schiedam. Het stukje heb ik op 12 augustus geschreven.